Литмир - Электронная Библиотека
A
A

– po;

al die

– te wszystkie;

regen

– deszcze).

Bediening:

Inderdaad, het is een verademing. Heeft u plannen voor de rest van de dag?

(Rzeczywiście, to ulga. Czy ma pan jakieś plany na resztę dnia?;

inderdaad

– rzeczywiście;

het is

– jest;

een verademing

– ulga;

heeft u

– ma pan;

plannen

– plany;

voor

– na;

de rest van de dag

– reszta dnia).

Klant:

Ja, ik ga later met vrienden naar het park. En u?

(Tak, później idę z przyjaciółmi do parku. A pan?;

ik ga

– idę;

later

– później;

met vrienden

– z przyjaciółmi;

naar

– do;

het park

– park;

en u

– a pan?).

Bediening:

Ik werk tot zes uur, daarna misschien een wandeling maken.

(Pracuję do szóstej, potem może pójdę na spacer;

ik werk

– pracuję;

tot

– do;

zes uur

– szósta godzina;

daarna

– potem;

misschien

– może;

een wandeling maken

– pójść na spacer;

wandeling

– spacer;

maken

– robić).

Klant:

Dat klinkt leuk. Geniet van uw dag!

(Brzmi dobrze. Miłego dnia!;

dat klinkt

– brzmi;

leuk

– fajnie;

geniet

– cieszyć się;

van uw dag

– z pana dnia).

Bediening:

Dank u wel! Tot ziens.

(Dziękuję! Do widzenia;

dank u wel

– dziękuję;

tot ziens

– do widzenia).

Dialog 2: Zamawianie jedzenia

Klant:

Mag ik de menukaart, alstublieft?

(Czy mogę prosić o menu, proszę?;

mag

– mogę;

ik

– ja;

de menukaart

– menu;

alstublieft

– proszę).

Bediening:

Natuurlijk. Hier is de menukaart.

(Oczywiście. Oto menu;

natuurlijk

– oczywiście;

hier is

– oto jest;

de menukaart

– menu).

Klant:

Dank u wel. Ik wil graag een sandwich bestellen.

(Dziękuję bardzo. Chciałbym zamówić kanapkę;

dank u wel

– dziękuję bardzo;

ik

– ja;

wil

– chcę;

willen

– chcieć;

graag

– chętnie;

een sandwich

– kanapka;

bestellen

– zamawiać).

Bediening:

Welke sandwich wilt u?

(Jaką kanapkę pan chce?;

welke

– jaka;

sandwich

– kanapka;

wilt u

– pan chce;

wilt

– chce;

willen

– chcieć;

u

– pan/pani).

Klant:

Een kip-sandwich, alstublieft.

(Kanapkę z kurczakiem, proszę;

een

– jeden;

kip

– kurczak;

sandwich

– kanapka;

alstublieft

– proszę).

Bediening:

Heeft u nog andere wensen?

(Czy ma pan jeszcze jakieś życzenia?;

heeft u

– pan ma;

nog

– jeszcze;

andere

– inne;

wensen

– życzenia).

Klant:

Nee, dat is alles. Dank u.

(Nie, to wszystko. Dziękuję;

nee

– nie;

dat is alles

– to wszystko;

dank u

– dziękuję).

Bediening:

Wat doet u graag in uw vrije tijd?

(Co pan lubi robić w wolnym czasie?;

wat

– co;

doet u graag

– pan lubi robić;

in uw vrije tijd

– w pana wolnym czasie).

Klant:

Ik houd van lezen en wandelen. En u?

(Lubię czytać i spacerować. A pan?;

ik houd van

– lubię;

lezen

– czytać;

en

– i;

wandelen

– spacerować;

en u

– a pan?).

Bediening:

Ik ben dol op muziek. Ik speel gitaar in mijn vrije tijd.

(Uwielbiam muzykę. Gram na gitarze w wolnym czasie;

ik ben dol op

– uwielbiam;

muziek

– muzyka;

ik speel

– gram;

gitaar

– gitara;

in mijn vrije tijd

– w moim wolnym czasie).

Klant:

Dat klinkt interessant! Welke soort muziek speelt u?

(Brzmi interesująco! Jaką muzykę pan gra?;

dat klinkt

– brzmi;

interessant

– interesująco;

welke soort muziek

– jaką muzykę;

speelt u

– pan gra).

Bediening:

Ik speel meestal rock en blues.

(Głównie gram rock i blues;

ik speel

– gram;

meestal

– głównie;

rock en blues

– rock i blues).

Klant:

Dat is geweldig! Misschien kom ik een keer luisteren.

(To świetnie! Może kiedyś przyjdę posłuchać;

dat is

– to jest;

geweldig

– świetnie;

misschien

– może;

kom ik

– przyjdę;

een keer

– kiedyś;

luisteren

– słuchać).

Bediening:

U bent altijd welkom.

(Jest pan zawsze mile widziany;

u bent

– pan jest;

altijd

– zawsze;

welkom

– mile widziany).

Dialog 3: Zamawianie deseru

Klant:

Heeft u een dessertmenu?

(Czy mają państwo menu deserów?;

heeft u

– pan ma;

een

– jedno;

dessertmenu

– menu deserów).

Bediening:

Ja, hier is het dessertmenu.

(Tak, oto menu deserów;

ja

– tak;

hier is

– oto jest;

het dessertmenu

– menu deserów).

Klant:

Dank u wel. Wat kunt u aanbevelen?

(Dziękuję bardzo. Co pan poleca?;

dank u wel

– dziękuję bardzo;

wat

– co;

kunt u

– pan może;

aanbevelen

– polecać).

Bediening:

Onze chocoladetaart is erg populair.

(Nasz czekoladowy tort jest bardzo popularny;

onze

– nasz;

chocoladetaart

– czekoladowy tort;

is

– jest;

erg

– bardzo;

populair

– popularny).

Klant:

Dat klinkt goed. Ik neem een stuk chocoladetaart.

(Brzmi dobrze. Wezmę kawałek czekoladowego tortu;

dat klinkt

– brzmi;

goed

– dobrze;

ik neem

– wezmę;

een stuk

– kawałek;

chocoladetaart

– czekoladowy tort).

Bediening:

Wilt u er nog iets bij drinken?

(Czy chciałby pan coś do picia?;

wilt u

– pan chce;

er nog iets bij drinken

– coś jeszcze do picia).

Klant:

Ja, ik wil graag een kop thee.

(Tak, chciałbym filiżankę herbaty;

ja

– tak;

ik wil graag

– chciałbym;

een kop thee

– filiżanka herbaty).

Dialog 4: Opłata rachunku

Klant:

Mag ik de rekening, alstublieft?

(Czy mogę prosić o rachunek, proszę?;

mag

– mogę;

ik

– ja;

de rekening

– rachunek;

alstublieft

2
{"b":"902488","o":1}